< 2 Kronieken 19 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1)En Josafat, de koning van Juda, keerde met vrede weder naar zijn huis te Jeruzalem.
2)En Jehu,1) de zoon van Hanani,2) de ziener,3) ging uit, hem tegen, en zeide tot den koning Josafat: Zoudt gij den goddeloze4) helpen, en die den HEERE haten, liefhebben? Nu is daarom over u van het aangezicht5) des HEEREN grote toornigheid.6)
3)Evenwel goede dingen zijn bij u gevonden;7) want gij hebt de bossen uit het land weggedaan,8) en uw hart gericht9) om God te zoeken.
4)Josafat nu woonde in Jeruzalem; en hij toog10) wederom uit door het volk, van Ber-seba11) af tot het gebergte van Efraim toe, en deed hen12) wederkeren tot den HEERE, hunner vaderen God.
5)En hij stelde richters in het land, in alle vaste steden van Juda, van stad tot stad.13)
6)En hij zeide tot de richters: Ziet wat gij doet, want gij houdt14) het gericht niet den mens, maar den HEERE; en Hij is bij u in de zaak15) van het gericht.
7)Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar,16) en doet het; want bij den HEERE, onzen God, is geen onrecht, noch aanneming17) van personen, noch ontvanging van geschenken.18)
8)Daartoe stelde Josafat ook te Jeruzalem enige van de Levieten, en van de priesteren, en van de hoofden der vaderen19) van Israel, over het gericht20) des HEEREN, en over rechtsgeschillen, als zij weder21) te Jeruzalem gekomen waren.
9)En hij gebood hun, zeggende: Doet alzo in de vreze des HEEREN, met getrouwheid en met een volkomen hart.22)
10)En in alle geschil, hetwelk van uw broederen, die in hun steden wonen, tot u zal komen, tussen bloed en bloed,23) tussen wet en gebod,24) en inzettingen en rechten, zo vermaant hen, dat zij niet schuldig worden aan den HEERE, en een grote toornigheid25) over u en over uw broederen zij; doet alzo, en gij zult niet schuldig worden.
11)En ziet, Amarja,26) de hoofdpriester, is over u in alle zaak des HEEREN; en Zebadja, de zoon van Ismael, de vorst van het huis van Juda, in alle zaak des konings; ook zijn de ambtlieden,27) de Levieten, voor uw aangezicht;28) weest sterk en doet het, en de HEERE zal met den goede zijn.29)